Lied 63: Zij zingen het lied van Mozes

Tekst: Robert Murray McCheyne
Melodie: William Knapp
Vertaling: ds. C.J. Meeuse
Zetting: William Knapp/Gerard de Wit

1. De nacht was zwart, de wind was hoog,
de nooit betreden weg was droog:
op Gods bevel, Die 't water gaf,
hief Mozes vol geloof zijn staf.

2. De golven, wild aan elke kant,
verstijfden tot een sterke wand,
maar uit de hemel hield Gods hand
het water vast; de muur hield stand.

3. En Isrel trad met bange tred
in 't diepe, wond're waterbed.
God had een vuurkolom gesticht,
die voor hen ging met gunstrijk licht.

4. Maar éénmaal aan de overzij
bij 't ochtendgloren zagen zij
de golven woedend overslaan
en over Faro's ruiters gaan.

5. Ontzag en vreugde ging er om
in Isrels vrijgekochte drom.
En ziende wat het achterliet,
brak 't uit in een verlossingslied.

6. Zo, Heere, Uw verlosten al
doorreizen hier een tranendal,
zij mengen sidderen en lust,
en angstig wachten met hun rust.

7. De nacht is zwart, de storm loeit luid.
Door eigen kracht komt niemand uit
die diepe weg. O, Jezus! kom,
wees mij een wolk- en vuurkolom!

8. Aan 't einde van mijn levenstijd,
door donk're doodsvallei geleid,
plant ik mijn voet aan d' overkant
en treed ik op een gouden strand.

9. Daar zullen wij verwonderd zien:
genade deed ons veilig vliên.
En, ziende 's vijands ondergang,
uitbreken in triomfgezang!

10. En zelfs op aard', benauwd in smart,
van buiten strijd en angst in 't hart.
Vandaag met slaafse vrees bezet
en morgen wint de zonde het.

11. Toch hef ik 't neergeslagen oog
tot U, o Vuurkolom, omhoog!
Gij zijt mijn vijand nacht geweest.
Die hoop geeft leven aan mijn geest.

12. En zo, mijn Sterkte, prijs ik U,
al woeden satans legers nu;
hier hef ik reeds 't geloofslied aan,
waardoor 'k gesterkt mijn weg mag gaan.


Terug naar het liederenoverzicht